Sneeuw, hagel en regen

Hoe ontstaan sneeuw, hagel en regen? Alles daarover kunt u hier plaatsen en lezen.
Plaats reactie
Gebruikersavatar
Weerstation Enschede
Senior Member
Senior Member
Berichten: 83
Lid geworden op: 15 nov 2004 15:57

Sneeuw, hagel en regen

Bericht door Weerstation Enschede » 21 nov 2004 20:55

SNEEUW
Sneeuw is een natuurverschijnsel dat bij velen sterk tot de verbeelding spreekt, maar in Nederland helaas betrekkelijk zeldzaam is. Vooral de laatste ruim tien jaren waren bijzonder arm aan sneeuw. Bovendien blijft de sneeuw vaak niet lang liggen - als het al tot een sneeuwdek komt. Oorzaak is uiteraard de betrekkelijk milde winters die we in Nederland kennen, mede veroorzaakt door de ligging aan de oostkant van de Noordzee, zodat we in Nederland vaak een aanlandige wind hebben, die vanuit (zuid)westelijke richting ook in de winter als regel relatief zachte lucht aanvoert. Bovendien kennen we in Nederland geen bergen of hoge heuvels. Met het toenemen van de hoogte neemt het aantal sneeuwdekdagen vanaf circa 200 meter met ruim tien per honderd meter toe. Moeten we het in de sneeuwrijkste gebieden in Nederland - de gebieden langs de oostgrens en in Limburg - doen met ruim 30 sneeuwdagen per jaar, op de toppen van de Ardennen(zie links), tot maxmaal 700 meter hoog, kan men gemiddeld rekenen op 60 tot 70 sneeuwdagen per jaar. Boven de 2000 meter hoogte kan het in de Alpen het gehele jaar door sneeuwen(in uitzonderlijke gevallen in de zomer tot 1200 meter!). In Noord-Scandinavië kan het op laaglandniveau sneeuwen van begin september tot begin juni.
Zeer veel sneeuw en ook veel sneeuwstormen(blizzards, zie onder) komen voor in de Verenigde Staten. Tijdens vrijwel elke winter komen er wel een paar voor. Deze brengen soms vele tientallen centimeters sneeuw in een dag.


Hoe ontstaat sneeuw?

Alle neerslag begint als sneeuw, behalve de zo karakteristieke motregen die bij temperaturen boven nul lager in de atmosfeer tijdens stabiele situaties ontstaat. Zodra waterdamp condenseert, ontstaan wolken. Ontwikkkelen wolken zich tot op grote hoogte, bijvoorbeeld in de vorm van oprijzende buienwolken of bijvoorbeeld door opglijdingsprocessen langs een warmtefrontvlak, kunnen de minuscule waterdruppeltjes, zodra de luchttemperatuur onder nul komt, temperaturen krijgen van beneden het vriespunt. In eerste instantie zien we dan onderkoelde waterdruppeltjes. Zodra de temperatuur tot beneden de circa -12 graden is gezakt(dit noemen we het ijskiemniveau) begint het bevriezingsproces en vormen zich kleine ijskristalletjes. Onderkoelde waterdruppeltjes kunnen zich vervolgens op de ijskristalletjes afzetten, waardoor als het ware zeer kleine sneeuwvlokjes ontstaan. Bij zeer lage temperaturen is er overigens weinig sprake van aangroei van sneeuwvlokken.
Tijdens een weertype met buien zien we aan de bovenzijde van de buienwolk vaak een soort aambeeld. Dit bestaat geheel uit kleine sneeuwkristallen bij een temperatuur van 20 tot grofweg 50 graden onder nul, afhankelijk van het seizoen en de hoogte van de wolk. Zodra de sneeuwkristallen gaan vallen (een overigens zeer traag proces), kunnen ze gaan aangroeien en aan elkaar vast gaan zitten. Dit proces gaat het snelst bij temperaturen van rond het vriespunt. Vorming van echte sneeuwvlokken begint ongeveer bij -6 graden. Bij strenge winterkou zien we bij neerslag vaak slechts enkelvoudige ijskristallen of ijsnaaldjes. Dit noemen we poolsneeuw. Dit verschijnsel komt tijdens strenge winters soms ook wel in Nederland voor. De grootste sneeuwvlokken zien we veelal tijdens een weertype met sneeuwbuien bij temperaturen rond het vriespunt.

De neerslaghoeveelheid in de vorm van sneeuw is vrij eenvoudig te meten. Uiteraard kan dit door de sneeuw te smelten, maar een goede vuistregel is dat een mm neerslag in vloeibare vorm overeenkomt met een centimeter vers gevallen sneeuw. Valt de sneeuw bij temperaturen ver onder nul dan is de sneeuw luchtiger van structuur en is het sneeuwdek dus dikker bij dezelfde hoeveelheid neerslag. Officieel is er sprake van een sneeuwdekdag wanneer minimaal de helft van de omgeving van de waarneemplaats bedekt is met minimaal 1 cm sneeuw. Een representatieve sneeuwdekdag is een dag waarop gedurende tenminste 3 uur achtereen sneeuw ligt. Sneeuwduinen zijn vaak zeer compact van structuur en wel vaak dusdanig dat men er soms wel over kan lopen. Verder kunnen ze soms de meest bizarre vormen(zie rechts) aannemen. Sneeuwduinen ontstaan alleen tijdens harde wind bij sneeuwval of versgevallen sneeuw bij temperaturen onder nul.
Zodra de temperatuur van de lucht boven nul komt, hoeft de sneeuw nog niet meteen te gaan smelten. Zodra de zogenoemde natteboltemperatuur(zie vraagbaak) maar beneden nul blijft, blijft de sneeuwvlok in stand.

Waarom? De natteboltemperatuur is de temperatuur die de kwikbol van de thermometer zal aannemen, als deze is voorzien van een nat lapje. Datzelfde gebeurt met de sneeuwvlok. Deze natteboltemperatuur is bij extreem vochtige lucht gelijk aan de gewone temperatuur en wordt(bij gelijkblijvende temperatuur) steeds lager naarmate de luchtvochtigheid lager wordt. Zodra de sneeuwvlok begint te smelten en dus ook uit gewoon water bestaat, spreken we van natte sneeuw. Hieruit kunnen we concuderen dat als sneeuw door een relatief droge luchtsoort valt, de neerslag tot wel 7 graden boven nul als (natte) sneeuw kan vallen. Dit zien we vaak in het voorjaar als vanuit het noorden droge arctische lucht(met een lage natteboltemperatuur) wordt aangevoerd. Dit is tevens de verklaring voor het door veel sneeuwliefhebbers gehate verschijnsel:
Vlak voor een bui is het zo'n 5 graden boven nul. De bui arriveert en - inderdaad - de eerste sneeuwvlokken beginnen te vallen. De temperatuur begint langzaam de dalen, dus "kat in het bakkie", denkt de sneeuwliefhebber. Tot grote teleurstelling daalt de temperatuur tot pakweg 3 graden, waarna de sneeuw weer overgaat in regen. Verklaring: Dankzij vooral het vallen van de neerslag wordt de lucht onderin de bui vochtiger, de natteboltemperatuur komt boven nul, de vallende sneeuw begint te smelten en gaat vervolgens over in regen! Pas als het flink doorregent, kan de lucht uiteindelijk zo ver afkoelen dat de regen alsnog opnieuw overgaat in sneeuw. Dit zien we vooral tijdens de passage van fronten, waarbij lange tijd achtereen neerslag valt. Een bui duurt daarvoor als regel te kort. Een grove vuistregel is dat er bij 6 graden boven nul bij buiensituaties nog sprake kan zijn van sneeuw en bij 2 of 3 graden boven nul tijdens de passage van fronten. Bij temperaturen boven nul spreekt men zoals eerder genoemd, van natte sneeuw. Overigens geeft een temperatuur van 2 of zelfs 0 graden tijdens frontpassages geen garantie op sneeuw. Veel hangt namelijk af van wat de temperatuur van de bovenlucht is. Vooral voorafgaand aan dooiaanvallen kan zachtere lucht op enige hoogte al ver voor het grondfront uit snellen, zodat het bijvoorbeeld op 1000 meter hoogte al dooit, terwijl het aan en nabij de grond nog stevig vriest. Regendruppels bereiken dan de grond, omdat ze tijdens het vallen door de koude luchtlaag nabij de grond onderkoeld zijn geraakt en bevriezen meteen zodra een voorwerp geraakt wordt. Men spreekt nu van ijzel. Eenmaal gesmolten sneeuw in de bovenlucht wordt dus niet opnieuw sneeuw. Overigens spreekt men ook van ijzel als er "gewone" regen valt, die op een bevroren ondergrond bevriest. Kortom: de natteboltemperatuur en de temperatuur van hogere luchtlagen spelen een belangrijke rol bij de vraag of het wel of niet zal gaan sneeuwen.

Gemiddeld doet een flinke sneeuwvlok er tijdens zijn val ongeveer 300 meter over om geheel te smelten. Dat hagel wel in de zomer voorkomt, houdt natuurlijk verband met de grote valsnelheid van hagel en soms ook de omvang van de hagelkorels. Onderaan winterse buienwolken kunnen we dat mooi zien. Kijken we langs de onderrand van een buienwolk, zien we een min of meer horzontale lijn, die we een smeltlijn noemen. Regelmatig zien we onder de buienwolk over kortere afstand een soort gordijn naar beneden hangen, soms zelfs op meerdere plaatsen. Daar zal het niet sneeuwen, maar hagelen. Waar het zicht goed blijft, is en blijft dit regen en zien we een egale donkere, grijswitte massa op ons afkomen(vooral als je de zon achter je hebt), kunnen we binnen de korte tijd in de sneeuw zitten.
Als je goed kijkt, kun je soms bij temperaturen van enkele graden boven nul de sneeuw op enkele honderden meters boven je hoofd zien jagen. Het is dan zaak om op de thermometer te letten, zeker als de temperatuur blijft dalen. Vaak is dit een teken dat de regen uiteindelijk in sneeuw zal overgaan.
Een indicatie geeft ook de temperatuur op het 850hPa-vlak, dat zich gemiddeld op bijna 1500 meter hoogte bevindt. Tijdens onstabiele situaties(met een vertaicale temperatuurgradiënt van een graad per 100 meter) moet op dit niveau de temperatuur van de lucht circa -10 graden zijn, wil er een gerede kans op sneeuwbuien zijn. Aan de grond is de temperatuur dan +5 graden of lager. Op 3000 meter hoogte wordt dan gewoonlijk een temperatuur van circa -20 graden gemeten. Tijdens frontale sneeuwsituaties worden op het 850 hPa-vlak gewoonlijk temperaturen van -5 tot -8 graden gemeten. Toch moet bedacht worden dat dit vuistregels zijn. De opbouw van de atmosfeer kan qua temperatuur afwijken, terwijl de luchtvochtigheid op de diverse hoogteniveau's vooral bij buien een belangrijke rol speelt. Een zogeheten warmtetong, voorafgaand aan een warmtefront kan de temperatuur op bovengenoemd vlak tot aan het vriespunt brengen, terwijl er toch sneeuw kan vallen. Intensieve neerslag kan de middelbare en onderste luchtlagen doen afkoelen.

Waar zit ik in Nederland voor sneeuw het beste?

Globaal genomen in het noordoosten en oosten van het land, in Friesland, de kop van Noord-Holland, en Zuid-Limburg. Ook op de Veluwe valt wat vaker sneeuw dan bij voorbeeld in Utrecht of de Betuwe. Oorzaak is niet alleen het geringe hoogteverschil, maar ook het bosachtige karakter en de zandgrond. In de winter vormt zich in dit gebied gewoonlijk een klein koudereservoir - net genoeg om voor een paar extra sneeuwdagen te zorgen! Nabij de westkust zien we regelmatig sneeuwbuien, maar deze sneeuw blijft gewoonlijk maar kort liggen. Echter - in het geval van een noordwestelijke of noordelijke aanvoer van onstabiele lucht, kunnen met name in Friesland, Groningen en de Kop van Noord-Holland en op de Wadden grote hoeveelheden sneeuw vallen. U ziet een Vinex-tuintje bedolven onder een dik pak sneeuw.
Boven de Wadden treedt overigens soms een ander verschijnsel op. Tijdens een periode met aanvoer van zeer koude lucht vanuit het oostnoordoosten strijkt de vrieslucht over de Noordzee en wordt dan onstabiel. Voortdurende vorming van buien leveren dan boven de Wadden niet zelden een enorm sneeuwdek op, waarbij soms meer dan een halve meter sneeuw valt. Op Vlieland, Terschelling en Ameland zijn op deze wijze wel eens sneeuwhoogten tot een meter waargenomen. Tijdens dergelijke weersomstandigheden vallen er in Oost-Engeland vaak enorme hoeveelheden sneeuw, die daar dan ernstige overlast veroorzaakt.
Een zeldzamere situatie, maar die des te mooier is, is als in de winter een lagedrukgebied precies over ons land of België naar het oosten trekt. Bij ons draait dan de wind naar het oosten, zodat op de nadering van het lagedrukgebied nog wat koude lucht vanuit Midden-Europa wordt aangevoerd. Ten zuiden van het lagedrukgebied valt dan de dooi in, terwijl in het noorden een oostelijke vrieswind kan razen, waarbij sprake kan zijn van een echte sneeuwstorm.
Trekt een depressiekern - zoals meestal het geval is - ten noorden van ons land langs, draait de wind in eerste instantie weliswaar naar zuid, waarbij wat verder in de winter koude lucht vanuit Frankrijk wordt aangevoerd, maar meestal al vrij snel valt de dooi in en draait de wind na de frontpassage naar het (zuid)westen. Bij een zwakkere weststroming en een krachtig hogedrukgebied boven Midden- en Oost-Europa wil zo'n dooifront(warmtefront of occlusie) nog wel eens stagneren, waarbij dan vooral in het binnenland soms langdurg sneeuw kan vallen, terwijl het nabij de westkust regent. Zeker als zo'n warmtefront, vaak door het koufront ingehaald en alsdus getransformeerd tot een occlusie, maar heel traag over trekt, kan alle neerslag overgaan in sneeuw. Het moment, waarop tijdens het overtrekken van een front, de neerslag overgaat van regen in sneeuw is bijzonder moeilijk in te schatten, omdat dat moment zeer kritisch is. Tevens is het tijdstip van passage van het front van belang, met andere woorden: tot hoe ver koelt het af, voorafgaand aan de frontpassage? Vandaar dat dan in de KNMI- en andere weersverwachtingen vaak wordt aangegeven:
"Vanuit het westen regen, (in het binnenland) mogelijk voorafgegaan door (natte) sneeuw." Is de bodemtemperatuur onder nul, wordt vaak ook een ijzelverwachting gegeven omdat ijzel ernstige risico's voor het verkeer inhoudt. Een zeer geringe hoeveelheid ijzel, die bovendien moeilijk te zien is, kan een weg al spiegelglad maken!
Als een lagedrukgebied, dat een dooiaanval in petto heeft, ons vanuit het noordwesten nadert, levert dit ook zelden sneeuw op. Weerkundigen spreken dan van een "dooi om de noord". Het weerbeeld is dan gewoonlijk ijzel en regen in de noordwestelijke helft van het land en sneeuw in Limburg. Voornamelijk tijdens strenge winters leveren dit soort lagedrukgebieden ook in het noordwesten van het land sneeuw op. Overigens kan zo'n situatie wel veel sneeuw in Limburg tot gevolg hebben. Regelmatig stagneert en activeert een front tegen of boven de Ardennen en treedt als gevolg van orografische effecten(gedwongen opstijging van de lucht) extra neerslagvorming op.
Tot slot een vorm van sneeuwval dat geheel aan menselijke invloeden te wijten is. Aan de lijzijde van grote industriecentra of electriciteitscentrales, maar ook nabij drukke vliegvelden als Schiphol kan soms uit laaghangende (stratus)bewolking bij temperaturen van iets onder het vriespunt motsneeuw vallen, waarbij soms bijna een centimeter sneeuw valt in een gebied van hooguit enkele kilometers. Ook kan mist uitsneeuwen. De oorzaak moet gezocht worden in een overmaat aan condensatiekernen, luchtvervuiling, zoutachtige deeltjes en stof, waardoor mist- en wolkendruppeltjes vanuit onderkoelde toestand bevriezen bij een veel hogere temperatuur dan de gebruikelijke -12 graden.

Enkele korte beschrijvingen van interessante historische sneeuwsituaties.

Opvallend: Oudere mensen zeggen vaak dat de winters vroeger strenger waren en dat er meer sneeuw viel. Nemen we de laatste tien jaar in ogenschouw, dan hebben die mensen gelijk, maar toen ik tien of vijftien jaar geleden lezingen gaf voor oudere mensen, zei men dit ook. Bewezen is dat ingrijpende weersituaties veel beter in het geheugen van mensen blijven hangen, waardoor ten onrechte de indruk wordt gewekt dat het weer vroeger extremer was. Bovendien hadden extreme weersomstandigheden vroeger veel ernstigere gevolgen dan tegenwoordig. Er was minder comfort, de wegen waren minder goed, er werd minder geveegd en gestrooid, enzovoorts, enzovoorts. Als jong volwassene dacht ik altijd dat de winter van 1962/63, die ik als klein kind meemaakte, wel vier maanden onafgebroken sneeuw had gebracht. In werkelijkheid lag er een sneeuwdek van 26 december tot en met 5 maart - overigens nog altijd de langst aaneengesloten periode(71 dagen!) met een sneeuwdek in Nederland!
Winters met meer dan 50 sneeuwdekdagen waren die van 1939, 1942, 1963, 1970 en 1979.
Een bijzondere sneeuwwinter was die van 1978/79. Niet alleen bracht deze winter enkele onvervalste sneeuwstormen, waarbij op 14 februari zelfs het verkeer in het gehele gebied benoorden de lijn Leiden Zwolle min of meer werd lamgelegd. Rond de jaarwisseling viel vooral in het noorden veel sneeuw, waarbij vanuit Duitsland met stormachtige winden veel stuifsneeuw(zie rechts) Groningen binnen stoof, waarbij zch soms sneeuwduinen vormden tot zes meter hoogte. Depressies trokken gedurende deze winter vrijwel steeds min of meer over ons land. Kortdurende dooisituaties leverden regelmatig overlast door ijzel op.
In de oorlogswinter van 1942 lag in Nederland op veel plaatsen enige tijd ongeveer 50 cm sneeuw. Zo'n sneeuwdek komt gemiddeld slechts eenmaal per 50 jaar voor.
De op een na koudste winter van de 20e eeuw, die van 1946/47 bracht niet buitensporig veel sneeuw. Het aantal sneeuwdekdagen bedroeg 43 - veel maar lang geen record!
Op 8 februari 1966 waren er zeer grote verschillen in ons land, toen - zoals de toenmalige TV-weerman Joop Den Tonkelaar zo plastisch verwoordde: "Een lagedrukgebied trok via Amsterdam en nam het pontje van Spakenburg, om vervolgens via Ughelen, boems - de grens over de trekken!" Er was die dag in het noorden van het land sprake van een zware sneeuwjacht. In een smalle overgangszone viel ijzel, terwijl het in in het midden en zuiden van het land letterlijk warm water regende bij temperaturen van ruim 10 graden boven nul! Uiteindelijk viel de volgende dag overal de vorst in, helaas zonder sneeuw in het midden en zuiden.
De vroegste datum met een sneeuwdek was 13 november 1975 en de laatste 4 mei 1979. In die week in 1979 kwam het trouwens herhaaldelijk tot sneeuw, waarbij op de 2e zelfs sneeuwduintjes werden gevormd!
Vroege, zware sneeuwval kwam op 4 november 1980 voor, met name rond Amsterdam, waar 15 tot 20 cm sneeuw viel. Late extreme sneeuwval kwam voor op 11 april 1978, waarbij in de westelijke kustprovincies 10 tot plaatselijk 20 cm sneeuw viel. Het duurde dagen voordat alle sneeuw was verdwenen.
Veel sneeuw bracht ook december 1981. Er vielen talrijke sneeuwbuien. De sneeuw bleef liggen tot net na de jaarwisseling. Er was sprake van een witte Kerst, ondanks dat het op 1e Kerstdag wat dooide en regende.
Grote verschillen komen soms ook voor. Op 7 januari 1982 veroorzaakte een zogeheten koude put zeer zware sneeuwbuien op Texel, Vlieland, Terschelling, het westen van Friesland en de kop van Noord-Holland. Op Vlieland viel bijna een meter sneeuw. In Amsterdam vielen slechts enkele vlokken en in het centraal station zagen de mensen stomverbaasd de zwaar besneeuwde treinen vanuit Enkhuizen en Den Helder binnen komen.
Op 22 en 23 januari 1984 brachten twee opeenvolgende depressies, die pal over Nederland trokken, zware sneeuwval in grote delen van het land met in het gebied tussen Beverwijk en Amsterdam de meeste sneeuw. Daar viel 20 tot 30 cm.
De winter van 1984/85 bracht vooral veel sneeuw in januari, waarbij op 6 januari sprake was van een sneeuwstorm. Begin februari, op de 8e trok een depressie langs onze zuidgrens naar het oosten en veroorzaakte ten zuiden van de lijn Leiden-Arnhem zware sneeuwval, waarbij in Noord-Brabant op veel plaatsen tot 15 cm sneeuw viel. In Limburg ijzelde het tijdelijk, maar de vlokken reikten tot net benoorden Amsterdam. Carnaval werd enkele dagen later tijdens bittere koude boven een dik sneeuwdek gevierd.
Eerder in dit artikel word de soms hevige sneeuwval op de Wadden genoemd. Op de dagen rond 10 januari 1987 ontstonden boven de Duitse Bocht zware sneeuwbuien, die ook de noordelijke Wadden aandeden. Op Terschelling viel tot 80 cm sneeuw. In januari 1985 was het daar trouwens ook al raak met vergelijkbare hoeveelheden sneeuw, eveneens uit buien.
In februari 1991 hadden we te maken met een vorstperiode die twee weken duurde, waarbij vrij veel sneeuw viel als gevolg van het overtrekken van diverse storingen, samenhagend met een koude put. Op de 15e kwam een einde aan de kou. Het weersverloop was wat merkwaardig. Flinke sneeuwval werd in de verwachtingen genoemd, maar tot laat in de nacht bleef de temperatuur boven nul, terwijl het daags tevoren zelfs geregend had. Menigeen dacht dan ook dat de verwache dooiaanval wel met regen gepaard zou gaan. Maar de sneeuw kwam wel degelijk. In grote delen van het noorden en midden van het land viel meer dan 10 cm sneeuw, waarna de dooi aarzelend op gang kwam.
Bij boven- en onderstaande overzichten moet worden vermeld dat jaren uit de eerste decennia van de 20e eeuw niet bij de topposities voorkomen. Dit blijkt ook uit andere bronnen. Mogelijk speelt een minder dicht of een kwalitatief minder goed waarnemingsnet een rol.
Jaren met de meeste sneeuw- en sneeuwdekdagen(De Bilt).
Winter Sneeuw nov t/m mei Sneeuwdek Totale periode Max. dagen in maand
1962/63 37 50 71 26-12 t/m 05-03 jan(31), feb(28)
1969/70 36 52 53 25-11 t/m 08-04 dec(19)
1978/79 35 45 52 27-11 t/m 02-05 jan(31)
1954/55 35 45 39 12-01 t/m 20-03 feb(19)
De magie van de witte Kerst.

Een van de meest geliefde weersituaties is een witte Kerst. Jammergenoeg komt dit verschijnsel in Nederland niet veel voor en al helemaal niet landelijk. Pas dan wordt het als een echte witte Kerst in de boeken weggeschreven.
Een geheel of gedeeltelijke Witte Kerst kwam voor in 1903, 1906, 1917, 1919 (26e), 1923, 1930 (26e), 1935 (25e), 1938, 1940, 1941 (26e), 1944, 1950, 1962 (26e), 1963 (26e), 1964, 1968 (26e), 1981, 1986 (alleen in het oosten), 1995 (zeer plaatselijk), 1996 (alleen in het noordoosten en in het Gooi).
1938 bracht waarschijnlijk de mooiste witte Kerstdagen van de eeuw. Boven een dik pak sneeuw en bij volop zon vroor het 5 tot 15 graden. Een wel heel sprookjesachtige was de Kerst van 1964. Tamelijk onverwachts brachten zware sneeuwbuien tijdens de kerstnacht een pak sneeuw. De bezoekers aan de kerstnachtmissen werden bij het verlaten van de kerk getrakteerd op een sneeuwtapijt. Dit was overigens de derde witte Kerst op rij. De witte Kerst van 1963 was er een op het nippertje. Op de 26e draaide de wind naar het noordwesten, waardoor sneeuwbuien ons land binnendreven. Spectaculair was het weer op Eerste Kerstdag van 1986. In alle vroegte trok een regengebied ons land binnen. Ten oosten van ongeveer de lijn Leeuwarden - Hilversum - Breda ging de regen over in sneeuw, waardoor er in het oosten en deels het midden van het land 10 tot 15 cm sneeuw viel.

Fred

Bericht door Fred » 21 nov 2004 21:11

Wat een spreker is die man, Toon H, goed werk man, heb nu even geen tijd, zal er later eens goed voor gaan "zitten".

Bedankt,
Fred

Gebruikersavatar
Weerstation Enschede
Senior Member
Senior Member
Berichten: 83
Lid geworden op: 15 nov 2004 15:57

Hagel

Bericht door Weerstation Enschede » 22 nov 2004 19:06

Hagel

Nu een uitgebreid verhaal over hagel. Velen van u kunnen de zware tot zéér zware hagel- en onweersbuien van 6 juni 1998 wel herinneren en sommigen hebben daar zelfs schade aan overgehouden. Wat is hagel, welke soorten zijn er en hoe wordt het gevormd? Ook bespreken we hoe het komt dat hagelstenen zo groot kunnen worden.
Hagel is in feite een algemene naam voor een soort neerslag die tijdens buien en louter en alleen dus uit cumulonimbi valt. Er zijn twee soorten hagel:
1. korrelhagel
2. harde of echte hagel
Korrelhagel
Korrelhagel is de wat fijnere vorm. De deeltjes hebben meestal een diameter van 5 mm of minder. Soms zijn ze iets groter. Belangrijke kenmerk is dat ze vrij doorschijnend zijn, echter niet geheel transparant zoals bij ijsregen het geval is. De steentjes zijn in vele gevallen bolvormig met soms kleine kegelvormige uitsteeksels. Ze zijn vrijwel onbreekbaar en springen na de val van een harde grond op. Ook zijn ze moeilijk of niet samendrukbaar en voelen ze natter (wateriger) aan dan echte hagel. In de Engelstalige landen wordt deze vorm ook wel softhail genoemd. In de METAR-code (zoals op Teletekst- Meteo Schiphol) staat dan bij het weer "GS", bijv. TSGSRA
(matige korrelhagelbui met regen en onweer). Korrelhagel is een typisch winters verschijnsel en komt veel voor bij temperaturen rond of een paar graden boven het vriespunt. Ook tijdens Maartse buien is het een veel gezien verschijnsel.

Harde of echte hagel

Grootste verschil met korrelhagel is in de meeste gevallen dat de korrels of stenen afwisselend uit doorzichtige en geheel of gedeeltelijk ondoorzichtige laagjes bestaan (schilopbouw als een ui). In een vroeg stadium is dit niet altijd duidelijk of zelfs niet aanwezig. Vandaar dat er dan ook sprake is van een klein overgangsgebied (grijs gebied a.h.w.) tussen korrelhagel en harde hagel.
De vorm van de stenen kunnen uiteenlopen van mooi rond, ovaal tot een onregelmatig klomp met of zonder stekels of punten. De vorm wordt bepaald door het gebied in de wolk waar ze gevormd werden en de mate van turbulentie binnen de wolk. Smelt er veel van de steen af en bevriest dan dat deel later weer snel dan wordt de vorm al snel onregelmatig.
In de METAR is de code "GR".
De afmetingen van echte hagelstenen zijn meestal groter dan 5 mm. De maximale grootte van één enkele gevormde hagelsteen bedraagt omstreeks 10 á 12 cm. Een samenklontering van hagelstenen is vele malen groter en kan meer dan 15 cm in doorsnee zijn. Het is zaak bij de bepaling van de grootte van hagel hier goed onderzoek naar te doen of de steen een cluster is van meerdere stenen of wel één steen op zich is.
Vaak worden de stenen ook aangeduid met namen van bekende voorwerpen om direkt een associatie op te kunnen roepen. Zo zijn er stenen als duive-eieren, kippe-eieren, tennisballen, enz.
Harde hagel is een meestal zomers verschijnsel en komt voor tijdens grote onstabiliteit in de atmosfeer waarbij de buienwolken tot diep in de troposfeer of zelfs in de stratosfeer reiken. Belangrijk ingrediënt is een enorm temperatuurverschil in de bui tussen de natadiabatische temperatuurslijn en de actuele temperatuur op grotere hoogte boven het nulgradenniveau.
Een luchtdeeltje dat gecondenseerd raakt koelt boven het condensatie-niveau verder af volgens de natadibaat (temperatuurverval van ca. 0,5 graad per 100 m).
In de tropen komt hagel minder voor, dit door het vaak ontbreken van voldoende grote verschillen in windrichting en snelheid met de hoogte (vertikale windschering) maar soms ook door het ontbreken van voldoende ijskristallen in de buienwolk. Het meest komt hagel voor op de gematigde breedten tussen 30 en 60 graden Noorderbreedte.

Hoe ontstaat hagel precies?

Voor de vorming van hagel is überhaupt een cumulonimbuswolk nodig met voldoende vertikale ontwikkeling, m.a.w. de toppen moeten dan ruim boven de –20 graden uitkomen. Tussen 0 en –20 zijn de meeste neerslagelementen in onderkoelde vorm, boven de –20 graden (in het aambeeld) komen meer ijs- en sneeuwkristallen voor. Wanneer beneden het nulgradenniveau de waterdruppels met de sterke stijgende lucht-stromingen in de cumulonimbus omhoog gevoerd worden, raken ze onderkoeld en verder omhoog op gegeven moment zelfs bevroren.
Boven in de top komen de ijskorreltjes in botsing met de ijskristallen zodat korrelsneeuw ontstaat. Met de in de buienwolk voorkomende daalstromen (downdraught) komen de pasgeboren korreltjes weer beneden het nulgradenniveau en zullen gedeeltelijk gaan smelten. Daarbij zullen ze tegelijkertijd ook weer in botsing komen met andere waterdruppels, al dan niet in onderkoelde vorm. Met een volgende stijgstroom (updraught) worden de iets gesmolten korrels weer omhoog gedwongen en voltrekt het proces opnieuw. Na een eerste reis door de wolk is er korrelhagel ontstaan. Hoe vaker de hagelsteen op en neer de wolk doorgaat, hoe groter de hagelsteen uiteindelijk zal zijn. In buien met korrelhagel zijn de opstijgende luchtstromingen van minder grote sterkte (5-15 m/sec) waardoor al na één reisje door de wolk de korrels al zwaar genoeg zijn en het aardoppervlak kunnen bereiken.

Zijn de temperatuurtegenstellingen erg groot, m.a.w. is de onstabiliteit erg groot dan zullen ook de stijgstromen veel sterker zijn, vaak in de orde van 15 tot 40, soms wel tot 50 m/sec. Zulke krachtige stijgstromen houden de steeds zwaarder wordende stenen langer in de wolk zodat ze steeds verder aan kunnen groeien (zie figuur 1). Dat is de reden waarom een echte hagelsteen uit laagjes bestaat. Elk laagje duidt dus op één reisje door de wolk. Vaak zijn er 4 tot 6 laagjes terug te vinden. Extreem zijn hagelstenen van 15 lagen of meer. In de Verenigde Staten werd zelfs ooit een aantal van 25 lagen geconstateerd. Begrijpelijk is dan ook dat zodra de stenen te zwaar worden tegenover de heersende opwaartse kracht van de stijgstromen, de hagel met een donderend geraas de aarde bereikt.
Het moment waarop dit zal gebeuren is niet te bepalen. Het is overigens al moeilijk de reële kans op hagel behoorlijk in te schatten. Het wel of niet ontstaan en vallen van hagel heeft met een complex van factoren te maken die niet allemaal met een evengrote zekerheid zijn te voorspellen. Grofweg zou men kunnen zeggen dat wanneer de cumulonimbuswolk boven de –20 graden uitgroeit de kans wel aanmerkelijk groter wordt. In de praktijk betekent dit ongeveer in de winter met een koude bovenlucht een wolk vanaf 15.000 voet (5 km) en in de zomer al gauw vanaf 25.000 voet (8 km). Zéér grote hagelstenen vallen meestal uit buienwolken die tot 40.000 á 50.000 voet (13-16 km) reiken.
Ook op 6 juni kwamen cumulonimbi voor tot max. 50.000 voet. De meeste bereikten een hoogte van tussen de 43.000 en 47.000 voet.
Wat voor schade en gevaren?
Het is niet direkt goed aan te geven welke grootte van hagelstenen de meeste schade kunnen veroorzaken. Toch is het gewicht van de hagelsteen een heel belangrijke faktor daar dit ook voor een groot deel de valsnelheid bepaalt. Hoe groter de valsnelheid, hoe groter de impact van de hagelsteen op de grond zal zijn. In het tabelletje is te zien wat de relatie ongeveer is tussen de grootte, het gewicht en de valsnelheid van de hagelsteen.


grootte (cm) gewicht (g) snelheid (km/uur)
2 4 60
4 30 100
6 100 120
8 250 140
10 450 160
12 800 170
14 1200 180
Aangenomen is bij de tabel dat de hagelstenen exact bolvormig zijn, iets wat weinig voorkomt. De kenmerkende en veel voorkomende ovale vorm remt als bij een parachute de hagelsteen enigszins af. Ander punt is de luchtweerstand die met het gewicht toeneemt waardoor de toename in de snelheid minder groot wordt. Echter, wanneer de hagelstenen in een versnellende neerwaartse beweging terechtkomen zal de snelheid verder gaan versnellen en een groot deel van de luchtweerstand overwonnen worden. Dan zijn de snelheden groter dan aangegeven in de tabel en bedragen dan ca. 1,5 tot 2 keer zoveel.
Een gemiddelde snelheid voor een steen van 8 cm ligt dus rond de 140 km per uur. In een versnellende en dalende luchtstroom komt dit formaat steen met zelfs wel 300 km per uur omlaag. Met een gewicht van 200 tot 250 gram maakt dit dus een aardige klap zodra de aarde bereikt wordt.


Glas en andere kwetsbare materialen (bijv. dakpannen) kunnen daar maar moeilijk tegen. Schuinhellende ramen zoals dakramen en autoruiten moeten het dan als eerste ontgelden. In dakpannen schiet de hagel vanaf ca. 7 cm er moeiteloos doorheen. Op 6 juni gebeurde dit op grote schaal in Zeewolde en in Elburg.
Ook kunststof, zelfs als het vrij hard PVC is, kan hagelstenen als tennisballen maar moeilijk weren. In het plaatwerk van auto’s komen bij stenen groter dan ca. 3 cm al gauw deuken in. Landbouwgewassen worden na een hagelbui vaak in zéér korte tijd verwoest. Vogels die in de lucht verrast worden door de plotseling ingezette hagel worden a.h.w. uit de lucht gebombardeerd. Mensen kunnen op hun minst ernstige verwondingen aan o.a. het hoofd oplopen. Soms kan een zware hagelsteen met een grootte van 10 cm of meer zelfs fataal zijn. Gevaarlijker zijn dan met name de samenklonteringen van afzonderlijke hagelstenen die zoals gezegd groter kunnen zijn dan zo’n 12 cm, soms wel meer dan 15 cm in doorsnee zijn en dan meer dan 1 kg kunnen wegen. Ook de stekels of punten kunnen soms venijnig aankomen en verwondingen veroorzaken.
Voor het vliegverkeer kan hagel nog voordat het de grond bereikt in de wolk al gevaarlijk zijn en veel schade aan het vliegtuig opleveren. Een goede reden is het dus om de fors ontwikkelde cumulonimbus als piloot alleen daarom al zoveel mogelijk te mijden.
Records en historische feiten
Grootste (enkelvoudige) hagelsteen in Nederland:
waarschijnlijk 9 cm, 6 juni 1998 te Nunspeet (is nog officieus).
Grootste (enkelvoudige) hagelsteen op aarde:
15.2 cm doorsnede, 766 gram zwaar op 3 sept. 1970 in Coffeyville (Kansas, VS).
Meest getroffen gebied met hagel:
In Cheyenne (Wyoming) komen 9 tot 10 echte hagelstormen voor per jaar. Ook het noordwesten van Kansas en noorden van Colorado (VS) behoren tot de meest getroffen gebieden.
In El Dorado (Kansas) viel op 23 juni 1951 de hagel tot een dikte van 30 cm.
In Hyderabad (India) waren op 17 maart 1939 samengestelde stenen gevallen met een gewicht van ca. 3,5 kg.
In Kansas en Missouri viel 23 juni 1951 de hagel in een strook van ruim 300 km lang. Totale schade: meer dan 14 miljoen dollar (de meeste schade in de VS).

Gebruikersavatar
Weerstation Enschede
Senior Member
Senior Member
Berichten: 83
Lid geworden op: 15 nov 2004 15:57

Dooifronten

Bericht door Weerstation Enschede » 22 nov 2004 19:14

DOOIFRONTEN
Begin februari 2001 werden we in Nederland getrakteerd op een tergend langzaam bewegend dooifront die - dankzij deze geringe verplaatsing - voor grote hoeveelheden sneeuw in het noorden en oosten van het land zorgde. Ook ijzel en ijsregen speelde vooral het verkeer parten.

Wat gebeurt er nu eigenlijk met het vervangen van koude vrieslucht door de zachtere oceaanlucht?
Zodra zachte oceaanlucht een aanval doet op de aanwezige koude lucht zal deze laatste luchtsoort zich niet zo één, twee, drie laten vervangen. Immers, koude lucht is soortelijk gezien zwaarder dan warme lucht. De warme luchtmassa glijdt als het ware tegen de koude lucht op. Daarbij koelt zij grootschalig af, condenseert en vormen zo een gelaagd pakket wolken. Is de wolkenlaag (vaak op middelbaar en hoog niveau goed terug te vinden) dan kan er neerslag gevormd worden. In de zogenaamde gemengde zone van de wolk bevinden zich ijskristallen en (meest onderkoelde) waterdruppeltjes. De ijskristallen meer boven in de wolk groeien door verdamping van onderkoelde waterdruppeltjes aan. Dat proces wordt ook in ons verhaal over sneeuw beschreven.

De sneeuwkristallen groeien verder aan en vormen steeds zwaarder wordende vlokken. Deze vallen en komen uiteindelijk aan op het aardoppervlak, althans... als de temperatuur in de gehele luchtlaag vrijwel beneden nul blijft (zie doorsnede bij 1). Met het opdringen van de zachtere lucht zal - door de horizontale verplaatsing van het front over het aardoppervlak - tenslotte de laag zachte lucht dikker worden en de koude laag onderin dunner worden. U kunt zich misschien voorstellen dat wanneer de verplaatsing gering is, de koude laag aan de voorzijde van het front dik genoeg blijft en de neerslag als sneeuw kan blijven vallen. Op het front zelf zien we vaak een overgangszone. Afhankelijk van de temperatuuropbouw met de hoogte kan er een zogenaamde ijsdriehoek gevormd worden (zie tekening). De sneeuw valt door de koude laag en komt op bepaalde hoogte terecht in een zone waar de temperatuur iets boven nul is. De vallende sneeuw smelt tot regendruppels. Gaandeweg zullen de druppels op niet al te lage hoogte overgaan in een wederom koude laag van beneden het vriespunt. Duurt de weg door de koude laag langer, m.a.w. is de koude luchtlaag onder de warmere luchtlaag (boven nul) net dik genoeg dan kunnen de druppeltjes toch nog bevriezen en vallen er grillig gevormde doorzichtige ijskorreltjes of te wel ijsregen (2). Duurt die weg door de koude lucht niet te lang dan raken de druppels niet bevroren maar onderkoeld, een unieke vorm van water. Zodra de druppels de grond bereiken en in aanraking komen met koude voorwerpen met een temperatuur net rond nul (natteboltemperatuur 0 graden of lager), zullen deze direkt bevriezen en ijzel vormen (3).


IJzel en ijsregen liggen qua ontstaanswijze dus heel dicht bij elkaar en kunnen bij een lichte temperatuurswijziging snel in de andere vorm overgaan. Met name het verkeer ondervindt hier enorme hinder van, zeker wanneer het dooifront zich langzaam verplaatst. Soms is de zone van onderkoelde neerslag (de ijzel) breed en kan er langdurig ijzel vallen. Vooral elektriciteitsleidingen (bijv. bovenleidingen van het spoorwegnet) en bomen krijgen dan een dikke laag ijs te verwerken; soms zullen zij begeven onder de zware last en breken leidingen door en takken af. Door de ijslaag kan ook de elektriciteit niet goed geleiden en kunnen treinen niet rijden. Een deel wordt opgevangen door (voor)verwarming maar dat blijft beperkt tot een bepaalde dikte. Ook kan het (zoals de foto hiernaast) hele fraaie plaatjes opleveren.
Een ander opvallend fenomeen is de soms sterke contrasten daardoor in weer- en temperatuurbeeld. Op 4 februari 2001 bedroeg 's middags de verschillen in temperatuur tussen Nieuw-Beerta (Noordoost-Groningen) en Beek bij Maastricht maar liefst 13 graden. In het noorden sneeuwde het matig bij -3 terwijl in Brabant en Zeeland matig regende bij een temperatuur van ruim 10 graden boven nul.

[/img]

Gebruikersavatar
dvdijk
Senior Member
Senior Member
Berichten: 424
Lid geworden op: 31 okt 2004 16:24

Re: Sneeuw

Bericht door dvdijk » 22 nov 2004 19:15

Waar zit ik in Nederland voor sneeuw het beste?

Globaal genomen in het noordoosten en oosten van het land, in Friesland, de kop van Noord-Holland, en Zuid-Limburg. Ook op de Veluwe valt wat vaker sneeuw dan bij voorbeeld in Utrecht of de Betuwe.


Daar heb ik de laatste dagen weinig van gemerkt. Afgelopen week hadden ze juist in het zuiden van het land sneeuw, terwijl wij hier regen met hagel hadden. Om eerlijk te zijn heb ik alleen gisteravond een paar (natte-) sneeuwvlokjes gezien. En jullie? Al sneeuw waargenomen? :lol:

Groeten, Dick

Gebruikersavatar
Weerstation Enschede
Senior Member
Senior Member
Berichten: 83
Lid geworden op: 15 nov 2004 15:57

Buien

Bericht door Weerstation Enschede » 22 nov 2004 19:33

BUIEN

Buien behoren tot de meest indrukwekkende weersverschijnselen die er bestaan. Dit komt omdat niet alleen de buienwolken op zich vaak al indrukwekkend kunnen zijn, maar ook gaan buien niet zelden gepaard met heftige weersverschijnselen. We denken hierbij niet alleen aan matige of zware neerslag in de vorm van bijv. regen of sneeuw, maar ook aan hagel, onweer en windstoten. Soms komen nabij buien ook windhozen of zelfs tornado's voor. In dit artikel zullen we enkele geheimen van buien blootleggen.
Voor het ontstaan van buien moet de atmosfeer ter plekke aan een aantal voorwaarden voldoen. De belangrijkste zijn onstabiliteit en voldoende water(damp) dus vocht. Een onstabiele atmosfeer zal een flink temperatuurverval met het toenemen van de hoogte laten zien. Zolang lucht nog onverzadigd is zal bij het spontaan of gedwongen opstijgen van de (warmere) lucht deze met 1 graad per 100 meter afkoelen. We noemen dit in vakjargon droogadiabatisch afkoelen. Bij een adiabtisch proces gaan we er vanuit dat er geen energieuitwisseling met de omgeving plaatsvindt. Normaal gesproken wordt het per 100 meter stijging gemiddeld 0,6 graden kouder. Zodra de waterdamp in de lucht gaat condenseren, spreken we van natte of vochtige lucht en zal door de vrijgekomen warmte tijdens condensatie de afkoeling afgeremd worden en daalt de temperatuur tussen 0,3 en 0,5 graden per 100 meter. Daalt de temperatuur nog minder snel of stijgt deze zelfs, dan spreekt men van stabiele lucht. Is het verval tussen de 0,6 en 0.9 graden dan noemen we dit voorwaardelijk onstabiel. Dit laatste is ideaal voor de vorming van buien.

Hoe gaat dat dan in zijn werk?
Wat we zien, is namelijk het volgende: is de lucht aan het aardoppervlak warm, en/of is de lucht hoger in de atmosfeer kouder geworden, dan zal een willekeurig pakketje lucht kunnen opstijgen, zolang het warmer blijft dan haar omgeving totdat het niet verder meer kan stijgen. Het best lukt dit dus in onstabiele lucht. In eerste instantie zien we daar als waarnemer niets van. Dat komt omdat de opstijgende lucht in eerste instantie niet verzadigd is. Deze onverzadigde lucht koelt af maar blijft - als het blijft stijgen - warmer dan de omgeving (vergelijk dat met een heteluchtballon: zolang de ballonvaarder zorgt dat de lucht in de ballon warmer blijft dan de omringende lucht, wint de ballon hoogte). De opstijgende lucht koelt af, maar de hoeveelheid vocht in het pakketje lucht neemt niet af. Echter, koudere lucht kan minder vocht kan bevatten dan warmere lucht. Zodoende bereikt het pakketje lucht op een gegeven moment haar maximale hoeveelheid waterdamp en raakt verzadigd (relatieve vochtigheid is dan 100%). Zodra dat het geval is, begint het ontstaan van de karakteristieke stapelwolken, die we wel cumulus (meervoud: cumuli) noemen. Het niveau waarop cumulus ontstaat is vaak scherp begrensd, vandaar dat de onderkant van een cumuluswolk veelal vlak is. Dankzij het opstijgen krijgt de wolk haar karakteristieke bloemkoolvorm. In een verder stadium kan zo'n cumuluswolk tot een buienwolk (cumulonimbus) uitgroeien.

We zijn er echter nog niet. Bevat de lucht vlak boven de aarde maar heel weinig vocht, dan zal het pas op zeer grote hoogte eventueel tot wolkenvorming komen en kan buienvorming zelfs achterwege blijven. We zien dit bijvoorbeeld boven woestijngebieden, waar de lucht gewoonlijk extreem droog is, maar er wel degelijk een groot verschil is tussen de temperatuur aan de grond en die in de hogere luchtlagen. Conclusie: we moeten naast onstabiliteit ook genoeg vocht in de lucht hebben.
De atmosfeer (we spreken hier verder van de troposfeer - de onderste laag van de atmosfeer, waar het weer zich afspeelt) is lang niet altijd tot op grote hoogte onstabiel. De troposfeer wordt aan de bovenzijde begrensd door de tropopauze. Deze bevindt zich nabij de polen op circa 8 km hoogte en nabij de equator op circa 16 km hoogte. Boven de tropopauze is de atmosfeer tijdelijk isotherm, dat wilt zeggen dat de temperatuur met de hoogte (vrijwel) gelijk blijft. Buien zullen daarboven daarom maar zelden boven het niveau van de tropopauze uit kunnen groeien. Alleen in het geval van zeer zware buien kunnen de buienwolken een stukje door de tropopauze heen breken. Vaak is de lucht alleen tot zekere hoogte onstabiel, bijvoorbeeld tot een hoogte van rond de 5 km. Een bui zal dan ook niet erg hoog reiken. In de winterperiode kan dat evengoed nog flinke buien opleveren. Zelfs korrelhagel en onweer kan dan met wolkentoppen van 15.000 tot 20.000 voet optreden.

We kunnen overigens uitrekenen op welke hoogte de wolkenvorming gaat plaatsvinden. Dit doen we met behulp van de temperatuur en de dauwpuntstemperatuur. Als lucht door verschil in temperatuur opstijgt, noemen we dit convectie. We zagen al dat de hoeveelheid vocht in een bepaald pakketje lucht tijdens het opstijgen gelijk blijft. Het pakketje lucht zet echter uit, omdat de luchtdruk hoger in de atmosfeer afneemt. De dampdruk, en ook het dauwpunt neemt af. Theoretisch is af te leiden dat de dauwpuntstemperatuur van een opstijgend pakketje lucht 0,2 graden per 100 meter afneemt. De temperatuur en het dauwpunt komen dus elke 125 meter stijging een graad dichter bij elkaar. Bij een temperatuur van 8 graden en een dauwpunt van 3 graden zal de lucht op 625 meter hoogte dus verzadigd raken en zal de vorming van convectieve cumulusbewolking op gang gaan komen. Op 625 meter ligt dus de basis van de cumulus. De formule luidt: (T-Td) * 125 (in meters) of T-Td * 400 (in voeten).
Bij condensatie van de waterdamp in de lucht komt zoals gezegd warmte vrij. Hierdoor zal de lucht tijdens het opstijgingsproces niet meer zo snel afkoelen, als dat ze droogadiabatisch deed. Verzadigde lucht maakt een nat-adiabatisch proces door; de temperatuur daalt met 0,3 tot 0,5 graad per 100 meter. Zo lang de bovenkant van de wolk dus warmer blijft dan de omringende lucht zal de wolk blijven doorgroeien. Hoe ver dat proces doorgaat, kunnen we zien aan de zogenaamde toestandskromme, die we vinden in het zogeheten temp-diagram. In dit diagram zien we hoe het verloop van de temperatuur en het dauwpunt van de lucht boven een bepaalde plaats is, zodat hieruit de luchtvochtigheid maar ook eventuele inversies kunnen worden opgespoord. Verder zien we ook de hoogte van de tropopauze en ook gegevens over de wind terug. Zodra op een zeker niveau een inversie of een andere stabiele luchtlaag wordt bereikt, zal het groeien van de wolk stoppen. De top van de wolk zal zich dan gaan uitspreiden en bij grote buienwolken zien we dit vaak in de vorm van een aambeeld. Vaak komt het niet zo ver en zeker als de atmosfeer stabiliseert, zoals bijvoorbeeld tijdens de onwikkeling van een hogedrukgebied of een rug van hoge luchtdruk, zien we slechts schapewolken of cumuluswolken, die op gegeven moment afvlakken en zelfs lensvormig kunnen worden. Zien we de cumuluswolken echter in een hoog tempo optorenen, dan is de kans op vorming van buienwolken groot. We zien dit in weerberichten wel aangegeven worden met "towering cumulus", of cumulus congestus. Op de foto hierboven zien we een kleine bui, gezien vanuit een trein.

Wanneer wordt het nu een bui?
Een flinke cumuluswolk op zich zal, ondanks de als gevolg van schaduwwerking soms indrukwekkend donkere kleur, geen neerslag produceren. Dit gebeurt pas zodra de top van de wolk een zekere temperatuur heeft bereikt, dus voldoende is door gestegen. Zodra de wolk geheel of gedeeltelijk tot onder het vriespunt is afgekoeld, zal er nog maar weinig neerslagvorming kunnen optreden. De wolk is dan in de top onderkoeld. Is de temperatuur gedaald tot circa -12 graden, dan begint zich meestal het eerste ijs te vormen. We noemen dit het ijskiemniveau. Het is niet zo dat er neerslag ontstaat door samenvoeging van zeer kleine wolkendruppeltjes. Bevat de wolk ijs, dan zal het neerslagproces makkelijker op gang komen door het feit dat tussen ijs en onderkoeld water een wezenlijk verschil in dampdruk heerst. Ook industrievuil in de wolk kan de neerslagvorming bevorderen, als gevolg van wateraantrekkende (hygroscopsiche) eigenschappen.


Het Wegener-Bergeron proces
Deze twee meteorologen hebben de neerslagtheorie ontwikkeld. IJswolken en waterwolken produceren afzonderlijk weinig neerslag. Neerslag ontstaat voornamelijk in zogeheten gemengde wolken, die uit ijs en (onderkoeld) water bestaan. De temperatuur van de gemengde zone ligt vaak tussen de -10 en -20 graden. Beneden de circa -23 graden zullen er in de wolk overigens meestal alleen maar ijskristallen voorkomen. Het proces berust op het feit dat de maximale dampdruk boven onderkoeld water groter is dan die boven ijs. Hierdoor zal een waterdamptransport plaatsvinden van de druppels naar ijskristallen, zodat deze laatste zullen aangroeien. Het verschil in dampdruk is maximaal bij een temperatuur van -13 graden, zodat bij die temperatuur het zogeheten Wegener-Bergeron proces het snelst gaat. De ijskristallen worden groter en zullen op hun weg naar beneden steeds meer onderkoelde druppels gaan invangen en steeds sneller groeien. Het gewicht wordt groter zodat ook de samengeklonterde ijs- en waterelementen (sneeuw) langzaam zullen gaan vallen. Dit kan enorm snel gaan. Een onschuldige cumuluswolk kan in een kwartier tijd tot een flinke bui zijn uitgegroeid, zodra de top is verijsd. We zien het aan de grond aan het feit dat de wolkentop een vezelstructuur gaat aannemen, die binnen korte tijd tot een aambeeld kan uitgroeien.
Wanneer de elementen zwaar genoeg zijn, zal de neerslag gaan vallen. Dat kan resulteren in grote regendruppels, soms ook in hagel en in de periode oktober - mei ook in korrelhagel en (korrel)sneeuw. Het type neerslag hangt af van de hoogte van het vorstniveau dat tijdens een bui 500 tot 1000 voet (150-300 meter) kan zakken. Met een 0 gradenniveau van 1000 voet of minder valt er meestal sneeuw. Ligt het 0 gradenniveau voor en na de bui op 1500 tot 2000 voet dan is er een reële kans op smeltende sneeuw.


Hagel en turbulentie
Zeker tijdens de zomermaanden kan er in een buienwolk een zeer sterke stijgstroom optreden, zodat de wolk zich snel in verticale richting ontwikkelt. Dit gaat niet regelmatig, zodat in de buienwolk luchtwervelingen, of turbulentie kan ontstaan. Neerslagelementen worden als het ware met geweld door de wolk gestuurd, vallen, komen elders weer in een stijgstroom terecht, worden weer omhoog gevoerd, worden zwaarder, vallen en kunnen op deze manier steeds groter worden. Op deze manier onstaat hagel, waarbij zich in zomerse onweersbuien grote stenen kunnen wormen. Ook kan onweer voorkomen. Als de hagelstenen zo zwaar zijn dat ze niet meer omhoog gevoerd kunnen worden, vallen ze. Tijdens hun val smelten ze deels, waarbij de omringende lucht sterk kan afkoelen, mede als gevolg van vallende regen en/of smeltende sneeuw. Aan de voorzijde van de bui, waar juist sterke stijgstromen optreden, waardoor de luchtdruk aan de grond daalt, kan de koude lucht, met de neerslag met geweld het aardoppervlak bereiken. Dit zien we dan in de vorm van zoms zeer zware windstoten. In de nabijheid van een bui kunnen we soms op enige afstand van de bui al een kille wind voelen, als we de zogenoemde "outflow", uitstroom van koude lucht, waarnemen.
Tijdens een zomerse onweersbui kan aldus de temperatuur wel met 10 graden in slechts enkele minuten dalen.
We zien het naderen van de neerslag aan een loodgrijze, egale lucht, terwijl er boven de waarnemer vaak een onrustige kolkende lucht te zien is, waarbij bij zware buien wel mammatus- of buidelwolken worden gezien.

Neerslaghoeveelheid en intensiteit
De neerslag uit buien is gewoonlijk slechts van korte duur en wisselend van intensiteit. Bij gelijkmatige neerslag spreekt men niet van buien. De intensiteit kan enorm hoog zijn. In Nederland zijn gedurende enkele minuten neerslagintensiteiten van 4 mm/minuut gemeten, terwijl tijdens zomerse onweersbuien een intensiteit van 1,5 tot 2,5 mm per minuut gedurende vijf tot 10 minuten niet uitzonderlijk is. De zomerse buien kunnen in Nederland reiken tot circa 12 km, de hoogte van de tropopauze boven ons land. Soms steken ze er wat doorheen, zodat in uitzonderlijke gevallen wel buientoppen tot 14 km zijn gemeten. Deze wolkentorens kunnen enorme neerslaghoeveelheden produceren, waarbij soms meer dan 100 mm water naar beneden kan komen en hagelstenen tot vier of vijf centimeter. Begin juni 1998 werden op de noordwestelijke Veluwe (in de omgeving van 't Harde en Nunspeet) hagelstenen tot 8,9 cm in doorsnede waargenomen.
Vaak houdt de regen tijdens buien even plotseling op als ze begon, al zal veel buienneerslag vrij geleidelijk in intensiteit afnemen. Vaak gaat dan ook al snel weer de zon schijnen. Heel af en toe is de begrenzing van de neerslag zo scherp dat deze precies over een straat loopt. Ook kan het op een plek droog blijven, terwijl het een paar kilometer verderop pijpenstelen regent en er tientallen millimeters neerslag kan neerkomen.

Uitstervende buien
Zo kunnen buien zich ontwikkelen, zo sterven buien ook uit. Dit gebeurt, zodra niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan voor ontwikkeling van buien, met name wanneer de voedingsstroom van warme opstijgende lucht stagneert. Dit is het geval wanneer als gevolg van de dagelijkse gang de temperatuur 's avonds aan het aardoppervlak daalt. Vlak boven de grond vormt zich dan een grondinversie, een laagje stabiele lucht. Aan zee koelt het in de winter minder snel af dan in het binnenland, zodat de buienactiviteit in het binnenland verdwijnt, terwijl deze aan zee gewoon doorgaat. Bekend zijn de soms tamelijk actieve onweersbuien aan zee, die soms tot ver in het binnenland met hun weerlicht zichtbaar zijn. Op de foto links zien we een laatste bui van de dag, die wegtrekt en al snel zal zijn verdwenen. Het zal opklaren. Let op de felblauwe kleur van de hemel.

In het voorjaar zien we juist dat buien vooral boven het binnenland ontstaan. Boven het nog koude zeewater is de lucht koud, die echter dankzij de al krachtiger wordende zonnestraling boven het aardoppervlak wordt aangewarmd. Aldus kan de lucht ontstabiel worden, waardoor de buienvorming op gang kan komen.
Maar ook kan de bovenlucht stabiliseren, doordat er in de hogere luchtlagen warmere lucht wordt geadvecteerd( toestroomt). Dit zien we bijvoorbeeld bij de nadering van het warmtefront van een depressie, waarvan de frontale zone op grote hoogte ver vooruit loopt op het front aan het aardoppervlak. Een buiig weertype zal, met het binnenkomen van de hogere en middelbare bewolking van het warmtefront, overgaan in een tijdelijk droog en bewolkt weertype. Soms kan de onderkoelde en/of deels verijsde top van een flinke cumuluswolk in contact komen met het ijs van de opdringende hogere warmtefrontbewolking. In bepaalde gevallen kan de wolk dan toch nog neerslag gaan brengen. We noemen dit verschijnsel inzaaiing, omdat er op deze wijze ijs in de onderkoelde wolk wordt "gezaaid".
Winterse buien
Deze buien spreken vaak vooral weeramateurs tot de verbeelding, omdat ze soms garant zijn voor een pak sneeuw. Verkeersdeelnemers zijn er vaak minder blij mee, omdat ze plotselinge gladheid kunnen veroorzaken. Winterse buien zijn buien, die naast regen, ook (korrel)hagel en sneeuw kunnen brengen. Vaak valt er tijdens zo'n winterse bui een combinatie van deze neerslagvormen. Hagelstenen zijn vaak kleiner dan 0,5 cm. Boven deze maat spreken we van hagel, daar beneden van korrelhagel. De buitenkant bestaat uit ijs. Ook zien we wel korrelsneeuw, zachte bolletjes, die we wat zien opspringen. Deze laatste neerslagvorm valt bij temperaturen rond het vriespunt. Omdat de temperatuur in de zomer tijdens een bui vaak sterk daalt, heerst de misvatting dat een winterse bui, die bij aanvang regen brengt, wellicht spoedigr een pak sneeuw zal afleveren. De werkelijkheid is echter anders ....Vlak voordat de bui de waarnemer bereikt heeft, is de lucht gewoonlijk relatief droog en heeft een temperatuur van pakweg 5 graden. De natteboltemperatuur van deze lucht is dan vaak rond of net beneden het vriespunt. Dit is belangrijk,want dat betekent niet anders dan dat de vallende neerslag niet of nauwelijks smelt. Het zal in dit geval dan ook gaan sneeuwen of hagelen. Niettemin veroorzaakt de vallende neerslag in de bui een stijging van de natteboltemperatuur, die al snel boven nul zal uit komen. Helaas voor de sneeuwliefhebbers: De sneeuw gaat al spoedig over in regen en de veelbelovende sneeuwbui gaat over in een oer-Hollandse regenbui. Als de neerslagintensiteit groot genoeg blijft kan de neerslag wel weer (deels) overgaan in (natte) sneeuw.
Sneeuwvlokken kunnen we zien als de temperatuur tijdens buiig weer hooguit 6 graden is. Korrelhagel zien we als de temperatuur hooguit 10 tot 13 graden is. In het voorjaar, als er met noordenwinden zeer droge arctische lucht over ons land uit stroomt, kan het wel sneeuwen bij 8 graden maar deze smelt op de ondergrond al snel weg. Dit soort buien trekken vaak snel over en produceren vaak maar weinig neerslag. Winterse buien met sneeuw komen in ons land voor vanaf half oktober tot soms begin mei. Sneeuw, die (even) blijft liggen valt meestal tussen november en half april.
De sneeuw, die uit winterse buien valt, bestaat vaak uit grote vlokken, omdat ze gewoonlijk bij temperaturen van boven nul valt. De sneeuw bestaat voor een deel uit water, zodat men dan eigenlijk spreekt van natte sneeuw, of zoals de Belgen eigenlijk beter verwoorden: smeltende sneeuw.
Foto: Soms zijn er zoveel buien, dat ze de neiging vormen om zich samen te voegen, of te clusteren. Het kan dan soms urenlang regenen of sneeuwen. Maar soms levert dat ook mooie "doorkijkjes" op.

Polar low
Dit verschijnsel zien we in Nederland soms ook. Het is een lagedrukgebied, afkomstig van hoge breedten. Vaak ontstaan ze langs de Noorse kust. Het lagedrukgebied bevat geen fronten. Met dit systeem hangen vaak zeer felle (sneeuw)buien samen, die soms tientallen centimeters sneeuw kunnen afleveren. In bijna elke winter komt er wel eentje in ons land voor, al levert dat niet altijd een dik pak sneeuw op. Soms komt het ook tot onweer, al beperkt zich dat tijdens winterse buien vaak tot een of enkele donderslagen. Tegenwoordig pikken we dankzij de moderne computers en weersatellieten deze systemen vroeg genoeg op , voorheen werden we door deze Polar Lows soms onaangenaam verrast als op de Waddeneilanden de eerst onverwachte sneeuwbuien vielen.

Gebruikersavatar
Weerstation Enschede
Senior Member
Senior Member
Berichten: 83
Lid geworden op: 15 nov 2004 15:57

IJs afzetting

Bericht door Weerstation Enschede » 23 nov 2004 21:15

IJsafzetting
Per definitie is ijsafzetting de afzetting van onderkoelde (dus waterhoudende) deeltjes op voorwerpen waarna het bevriest. IJzel is eigenlijk een voorbeeld van ijsafzetting op de grond. Met name in de luchtvaartmeteorologie is dit fenomeen heel belangrijk; vliegend verkeer ondervindt in bepaalde mate nogal wat hinder van dit niet ongevaarlijke meteorologische verschijnsel.


Waar komt ijsafzetting voor?

In wolken waar ijskristallen en onderkoeld water gezamenlijk voorkomen (gemengde wolken) komt dit verschijnsel het meest voor. In het algemeen begint deze zone zich waar de vorstgrens (nulgradenniveau) bevindt. Voor de bevriezing van waterdruppels zijn zogeheten vrieskernen nodig. Komen ze daarmee in botsing dan bevriest de druppel spontaan. Tot een bepaalde temperatuur zijn er weinig zgn. actieve vrieskernen aanwezig en kan er dus weinig ijs gevormd worden zodat de aanwezige waterdruppeltjes in de wolk dus onderkoeld blijven. Dit speelt zich allemaal af in de gemengde zone van de wolk. De dikte van deze laag is in eerst instantie afhankelijk van de stabiliteit van de troposfeer. In stabiele situaties, zoals meestal in frontale of gelaagde bewolking, loopt de gemengde zone tot waar de temperatuur ongeveer –15° C bedraagt. Daarboven bevriezen de meeste waterdeeltjes of komen ijskristallen voor. In onstabiele situaties zoals in echte buienwolken (cumulonimbi) is de gemengde zone dikker en loopt dikwijls tot –20°. C, bij zware buien zelfs tot -25° C.

De meeste ijsafzetting treedt op waar de grootste concentratie van onderkoelde druppels voorkomt. Bij gelaagde bewolking is dat ongeveer in het bovenste derde deel (dus tussen ca. –10 en –15° C). In buienwolken is de kans op ijsafzetting in een groter gebied mogelijk aangezien de inhoud van de wolk meerdere malen door elkaar wordt gehaald dankzij de hierin voorkomende stijg- en daalstromen. Wanneer een vliegtuig of helikopter door een gemengde zone heen vliegt, worden de onderkoelde druppels met een bepaalde snelheid ingevangen. Zij botsen met een grote kracht op het vliegende toestel waarbij door de vrijkomende stollingswarmte en de plotselinge afkoeling van het metaal de druppels voor een deel zullen bevriezen. Bij –8 zal een onderkoelde druppel ongeveer voor 1/10 deel kunnen bevriezen. Door de vrijgekomen stollingswarmte zal de druppeltemperatuur gaan stijgen. De rest vloeit dan naar achteren en bedekt dan een deel van de vleugelhuid. Dankzij gedeeltelijke verdamping komt daarbij nog meer warmte vrij zodat uiteindelijk de rest ook zal bevriezen. Dat ijslaagje zal blijven aangroeien zolang in de wolk in die bepaalde zone wordt gevlogen. Tegenwoordig hebben veel typen vliegtuigen een zogenaamd de-icing systeem waarbij de vitale onderdelen van het vliegtuig sterk verwarmd worden en het ijs vrij snel smelt. Ook helikopters worden daar steeds meer mee uitgerust. Helikopters zijn namelijk nogal gevoelig voor ijs, met name op de rotorbladen (wieken). Grote brokken ijs kunnen gemakkelijk onderdelen vernielen wanneer ze door de ronddraaiende rotorbladen (vooral van het staartdeel) met zeer grote snelheid gelanceerd worden.
Bij vliegtuigen zijn het vooral de flaps en rolroeren die geen ijs kunnen verdragen, zeker niet op de draaiende delen hiervan. Een ander gevolg van ijsafzetting is de ontstane vervorming van vleugels en rotorbladen waardoor het vliegende geheel wat van zijn aërodynamische eigenschappen zal verliezen. Ook zal het gewicht door de ijslaag toenemen en kunnen daardoor dus andere verhoudingen ontstaan.

Soorten ijsafzetting

Er zijn 3 hoofdtypen:
a. Rijp, een dunne witte aanslag gevormd door sublimatie van waterdamp, buiten bewolking en neerslag.
b. Ruige rijp of ruige vorst, een dikkere afzetting met een ruw en wit oppervlak, meestal in mist of stratuswolken (kleine druppeltjes); ontstaat vaak bij temperaturen beneden -15.
c. IJzel, de zwaarste vorm. Dit is in bewolking en neerslag op grotere hoogte (vooral tussen –0 en –15° C) de meest voorkomende en gevaarlijkste vorm van ijsafzetting.
Behalve de aanwezige meteoro-logische factoren zijn ook de aerodynamische factoren van groot belang, zoals de vorm. Hoe stomper de voorkant van een vliegtuig-onderdeel is hoe eerder de luchtstroming wordt afgebogen en minder onderkoelde druppels het onderdeel daadwerkelijk zullen raken.
Scherpe delen zoals de pitotbuis, propellers en rotorbladen verstoren de luchtstroming pas op een korte afstand en kunnen zodoende met meer onderkoelde druppels in botsing komen.
De trefverhouding is een tweede, ook wel collection efficiency (CE) genoemd. Dit is de verhouding van de hoeveelheid ingevangen en het totale aantal onderkoelde druppels. Behalve de vorm is nl. ook de vliegsnelheid en de grootte van de druppels belangrijk. Bij hogere snelheid en zwaardere druppels wordt CE groter (dus meer ingevangen druppels). CE varieert van 40 tot 95 %, afhankelijk van de vorm van het onderdeel.
De ijslaag op een onderdeel kan allerlei vormen krijgen en kan enkele centimeters dik worden, meestal in de orde van 1 tot 4 cm, soms zelfs meer.

IJsdriehoek

Ook kreeg in verband met dit onderwerp een vraag over de ijsdriehoek. Wat is het en waar zit deze?
Tijdens de nadering van een warmtefront in de winter na een vorstperiode zal de warmere lucht langzaam maar zeker steeds meer terrein gaan winnen. Voordat het front aan de grond is gepasseerd is door het voorover hellende frontvlak de warmere lucht op grotere hoogte al binnengelopen. Daaronder bevindt zich nog steeds de koudere vrieslucht.
Neerslag die boven het frontvlak gesmolten is zal wanneer deze door de koudere luchtlaag eronder valt, onderkoeld raken. In deze laag, de ijsdriehoek, komt ijzel in grote mate voor. Soms is deze vermengd met natte sneeuwvlokken en veroorzaakt deze een moeilijk te verwijderen ijsmassa.

Mate van ijsafzetting

Zelf kunt u ongeveer inschatten hoe zwaar de ijsafzetting zou kunnen uitpakken. Hiervoor moet u op de hoogte zijn van de stabiliteit van de troposfeer, de hoeveelheid bewolking (vochtigheid) alsmede de voor-komende temperaturen en op welke hoogten. Dit kunt u o.m. afleiden uit een temp. Deze zijn eenvoudig via Internet op te halen (station= EHDB),
zie de bronvermelding.
I. Niet-frontale bewolking (of zwakke fronten):
matig: tussen 0 en –10, aan de lijzijde van grote open wateroppervlakken matig tot zwaar (in Sc van de Oostzee en de Noordzee bij een NO-stroming).
II. Frontale bewolking:
matig tot zwaar: tussen 0 en –15
licht: beneden –15
Met verscholen (embedded) Cb’s:
matig tot zwaar: tussen 0 en ca. –23
licht: tussen –23 en –40
III. In buien (Cb’s):
matig tot zwaar: tussen 0 en –23
licht: tussen –23 en –40
IV. In orografische bewolking:
stabiel/ frontaal: zie bij frontale bewolking.
onstabiel: zie in buien (Cb’s).
In buienwolken zakt het 0 C niveau zo’n 500 tot 1000 ft lager dan in de nabije omgeving.
Tijdens briefings maakt de meteoroloog melding van de mate van ijsafzetting en vertelt hij of zij de vliegers ook in welke laag of lagen zij ijsafzetting tegen kunnen komen. Hierbij wordt vaak gebruikgemaakt van een zogenaamde cross-section, een doorsnede van de troposfeer over een bepaalde verloop van tijd en op de Y-as de hoogte in voeten en kilometers.

Gebruikersavatar
Weerstation Enschede
Senior Member
Senior Member
Berichten: 83
Lid geworden op: 15 nov 2004 15:57

Neerslagvormen

Bericht door Weerstation Enschede » 23 nov 2004 21:41

NEERSLAGVORMEN
regen, motregen, sneeuw, motsneeuw, korrelsneeuw, poolsneeuw, ijsnaaldjes en plaatjes, hagel, korrelhagel, ijsregen, ijzel.
Neerslag komt vrijwel overal ter wereld voor. Er zijn vele soorten die grofmatig onder te verdelen zijn naar hun samenstelling.
Neerslagdeeltjes bestaan in ieder geval uit een toestand van water, hetzij in een vloeibare, hetzij in een vaste vorm of zelfs in gemengde vorm. Onder de eerste twee hoofdgroepen zijn ze op hun beurt weer te verdelen naar hun ontstaanswijze en soms ook uit de wolkensoort waaruit ze vallen.
Regen
Vloeibare deeltjes, bestaande uit druppeltjes met een doorsnede van een 0.5 tot max. 6 mm. Bij een grotere doorsnede worden de druppels veelal te zwaar en vallen ze uiteen in meerdere kleinere druppeltjes. Het is de meest voorkomende neerslagvorm op aarde en komt vrijwel overal voor tussen ca. 70 ° NB en 70 ° ZB. Voor één regendruppel zijn ongeveer een miljoen wolkendruppeltjes nodig. Regen valt in verschillende hoedanigheden: in buien of in langduriger perioden tijdens bijv. frontpassages. In de meteorologie wordt verder onderscheid gemaakt in intensiteit van de regen, te weten licht, matig of zwaar. Matige of zware regenval komt voor tijdens zware (onweers)buien of in actieve fronten.
Motregen
Vloeibare deeltjes, bestaande uit druppeltjes met een doorsnede tussen 0.1 en 0.5 mm. Groter wordt officieel regen genoemd, kleinere druppeltjes zijn meestal afkomstig van mist of zware nevel die door wind of oververzadiging van vocht in de lucht op het aardoppervlak kunnen neerslaan en aanvoelen als motregen. Meestal valt motregen uit een egaal grijs en laaghangend wolkendek (stratuswolken) die soms zelfs de grond raakt (mist). Dat gebeurt vooral tijdens minder actieve warmtefronten of in de warme sector, de zone van warmere lucht tussen een warmte- en een koufront. Zelfs voor een nietig motregendruppeltje zijn duizenden wolkendruppeltjes nodig.
Sneeuw
Deeltjes die bestaan uit ijskristallen of een samenklontering hiervan. Zo'n samenklontering wordt doorgaans een sneeuwvlok genoemd. Bij een temperatuur van rond +1 zijn de vlokken meestal het grootst. Beneden een temperatuur van ca. -6 °C bij niet al te vochtige lucht zijn de kristallen los van elkaar en op z'n mooist. Er zijn talloze vormen van vertakte tot onvertakte sterren of veelhoekige plaatjes met uitsteeksels. Deze kristallen ontstaan meestal wanneer een onderkoeld waterdruppeltje aangroeit door kleinere ijskristalletjes die in botsing komen met dit druppeltje. Dat proces verloopt het best bij temperaturen van ca. -12 °C. Sneeuw komt voornamelijk voor in de lagere delen van de poolstreken. (tussen 65 ° en 80 °) of in bergstreken boven de sneeuwgrens. In de gematigde streken komt sneeuw voornamelijk voor in de wintermaanden, soms in de voorjaarsmaanden. Het zal zich meestal voordoen tijdens buien of tijdens frontpassages bij een luchttemperatuur van beneden +2 graden.
Motsneeuw
Neerslag, bestaande uit zeer kleine witte en ondoorzichtige ijsdeeltjes. Het valt meestal uit egale, grijze en laaghangende wolkenlagen (geen buienwolken). Kenmerkend zijn de afgeplatte en de langwerpige vorm die ze bezitten. De afmetingen zijn doorgaans in de grootte van enkele millimeters. Eigenlijk kan men zeggen dat motsneeuw een winterse vorm van motregen is.
Poolsneeuw
Een neerslagvorm bestaande uit een zeer fijne vorm van sneeuwkristallen die alleen voorkomt bij zéér lage temperaturen (beneden -20 °C). Meestal treedt deze vorm op in de poolstreken en valt dan uit een egale grijze lucht bij weinig wind. In de gematigde streken is deze vorm zeldzaam en wordt vaak verward met zéér lichte sneeuw of motsneeuw.
Korrelsneeuw
Witte ondoorzichtige ijsdeeltjes, meestal kegelvormig en afgerond. Diameter is variabel tussen 1 en 5 mm. De korreltjes zijn bros en daarom fijn te drukken; als ze op de harde ondergrond vallen, springen ze op en vallen ze uiteen. Vaak doet deze neerslagvorm zich voor tijdens buien met sneeuw en/of korrelhagel (zgn. winterse buien) en soms zelfs bij temperaturen boven het vriespunt.

Hagel
Neerslag bestaande uit harde, niet samendrukbare korrels, die gedeeltelijk doorzichtig en ondoorzichtig zijn. De korrels zijn tussen de 5 en 50 mm in doorsnee, in extreem zware buien soms nog groter. Vaak wordt de grootte van hagel vergeleken met bekende voorwerpen, zoals duiveëieren, kippeëieren, knikkers , doperwten, enz.
Hagel valt en ontstaat uitsluitend tijdens goed ontwikkelde buien, meestal gezamelijk met onweer en dan voornamelijk in het zomerhalfjaar. Het begint als korrelhagel of korrelsneeuw die door de zware opstijgende en dalende luchtbewegingen binnen de buienwolk grote onderkoelde waterdruppels invangt en zodoende steeds meer kan aangroeien. Ook in de tropen komt hagel voor. Boven de poolgrens is hagel zeldzaam, aangezien zware buien daar ook weinig voorkomen. Soms wordt hagel verward met een kleinere variant de korrelhagel, in het Engels 'soft hail' genoemd.
Korrelhagel
Kleine hagelkorrels van kleinere afmetingen, meestal kleiner dan 5 mm. De korrels zijn meestal geheel doorzichtig en bolvormig, soms met enkele uitsteeksels. Deze vorm van hagel doet zich in Nederland vaker voor dan gewone hagel. Vooral in het winterhalfjaar tijdens buien komt het veel voor, vaak samen met sneeuw en korrelsneeuw. In de tropen daarentegen is hagel een meer voorkomende vorm.
IJsregen
IJsregen zijn geheel doorschijnende, harde korreltjes, soms onregelmatig maar veelal mooi afgerond van vorm. De diameter is meestal ergens tussen 1 en 5 mm. IJsregen treedt niet op in of tijdens buien maar valt uit stabiele (frontale) bewolking. Vaak is het een tussenvorm tussen ijzel en regen.
IJzel
Een onderkoelde vorm van neerslag die meestal ontstaat in warmtefronten tijdens de winter als er een dooi-inval wordt ingezet. De sneeuw die smelt tot regen valt tenslotte opnieuw door een koudere luchtlaag vlak boven de grond waardoor de regendruppels weer afkoelen tot beneden het vriespunt en op dat moment onderkoeld raken. Deze onderkoelde druppeltjes hebben niet voldoende tijd om geheel te bevriezen maar doen dat wel op het moment dat ze koude voorwerpen of het koudere aardoppervlak raken. Er wordt dan een doorzichtig en dus gevaarlijk ijslaagje gevormd.
IJzel is dus niet --om verwarring te voorkomen-- het ijslaagje dat gevormd wordt wanneer een nat wegdek door afkoeling bevriest.
IJsnaaldjes en plaatjes
Neerslag die meestal uit een wolkenloze hemel valt bij lage temperaturen en een stabiele opbouw van de troposfeer. De vallende, bijna zwevende kristallen zijn vrij klein en schitteren als 'diamantstof' in het zonlicht (Engels: diamond dust). De streken bij uitstek hiervoor zijn de poolgebieden. Ze ontstaan wanneer waterdamp direkt overgaat in vaste ijskristallen (sublimatie).

Gebruikersavatar
dvdijk
Senior Member
Senior Member
Berichten: 424
Lid geworden op: 31 okt 2004 16:24

Re: Jos

Bericht door dvdijk » 23 nov 2004 22:07

Je hebt jezelf weer overtroffen Jos, wat biedt jij veel informatie aan. We worden met z'n allen nog echte meteorologen, als dat zo doorgaat !! :wink:

Maar blijf doorgaan, want ik vind het machtig interessant. Hoe kom je eigenlijk aan al die informatie? Staat dat op een cd-rom ofzo? Lijkt me wel leuk om die dan te hebben.

Groeten, Dick
Extreme Weather - Thunderstorms ! Devastating and Loud, Windy and Frightening but......always Exciting!

Gebruikersavatar
Weerstation Enschede
Senior Member
Senior Member
Berichten: 83
Lid geworden op: 15 nov 2004 15:57

Laatste echt strenge winter

Bericht door Weerstation Enschede » 29 nov 2004 21:16

In de jaren '80 en '90 van de vorige eeuw waren er enkele behoorlijk koude winters (denk bijvoorbeeld aan de winters van 1985-1987). Maar de laatste eigenlijk echt strenge winter dateert al weer van 1979. Nu al weer ruim 25 jaar geleden..... Die winter kenmerkte zich door bizar en extreem hevig winterweer, dat soms grote delen van het land lam legde door ijsregen, zware ijzel en heuse sneeuwstormen. De winter barstte los net voor de jaarwisseling (1978 op 1979) toen in krap 2 dagen tijd de temperatuur vanuit het noorden zakte van +8 graden naar ruim onder de -10. Brrr. En dat vergezeld van een dikke laag ijzel die overging in zware sneeuwval. Door de harde NO-wind ontstonden er enorme sneeuwduinen. In de week die volgde zakte de temperatuur op een paar plaatsen gedurende een paar opeenvolgende avonden zelfs tot ruim onder de -20 graden.

Hierna nam de vorst wat af maar het bleef vuil kwakkelig winterweer. In Februari, rond de 14e, herhaalde het scenario zich en vooral in het noorden van het land woedde een enorme sneeuwstorm. De beelden op deze pagina zijn allen uit dat deel van ons land. Het spreekt voor zich dat als zo'n situatie zich nu weer een keer voor zou doen -en waarom niet?- er een enorme (verkeers)chaos zou ontstaan, want dit zijn we toch echt niet meer gewend!

Meer lezen en zien over het winterweer in 1979? Zoek deze fraaie boekwerkjes eens op:

Winter 1979 door de lens, door R.Idema, F.Kles en A.Gies, Drukkerij de Marne BV uit Leens
Bar en Boos, zeven eeuwen winterweer in de lage landen, door Drs. Jan Buisman, 1984. ISBN 90 24644127
Voor zaterdag en zondag eveneens slecht weer verwacht, een beeldverslag van de winter van 1979, Gemeenschappelijke Persdienst en Erven Thomas Rap, 1979. ISBN 9060051777

Info: http://www.weerfotograaf.nl

Gebruikersavatar
dvdijk
Senior Member
Senior Member
Berichten: 424
Lid geworden op: 31 okt 2004 16:24

Koude Inval

Bericht door dvdijk » 10 dec 2004 15:15

Het mooiste begin van een vorstperiode, is een wind, die via noord naar het oosten ruimt. Vooral als er vooraf ook nog sneeuw valt. Bij deze situatie is er in Oost-Europa een vers pak sneeuwgevallen en volgepompt met koude lucht. Met de oostenwind gaat ook hier de temperatuur onderuit en is het kraakhelder vriesweer.

Veel winterliefhebbers hopen op deze afwikkeling van zaken de komende twee weken. Een depressie blaast het Euro-hoog weg, waarachter zich een winterse ontwikkeling ontspruit, met een hoog dat van de Atlantische oceaan naar Skandinavie trekt. De kerstdagen kunnen we dan in winterse sferen doorbrengen.

Ik kan me niet herinneren dat deze gang van zaken zich rond deze tijd voordeed. Het door GFS berekende scenario werd in ieder geval de laatste 20 jaar niet benadert. Misschien dat iemand hier uit een verder verleden een dergelijke loop van zaken kan aanwijzen?

De huidige drukverdeling doet zich wel vaker voor in de eerste helft van December. Er zijn ook vorstperioden die zijn begonnen nadat de wind kromp via zuid naar het oosten. In dit geval valt er geen sneeuw. Er wordt lange tijd stabiele, vochtige en vuile lucht aan gevoerd uit centraal-Europa. Er gaat een hele reeks sombere en waterkoude dagen voorbij voordat het eindelijk eens gaat vriezen. Deze situatie is weinig spectaculair maar mijns inziens wel veel effectiever.

Dit gebeurde recentelijk bijvoorbeeld in de decembermaanden van 1995 en 2002, beide gevolgd door een koude winter. Zoals het niet moet geven November 1993 en december 1998 aan. Ook ouderwetse koude winters werden vaak ingeluidt door een krimpende stroming.

De huidige situatie komt zowel voor aan het begin van koude winters (dec'84,dec '86)als voor zachte winters (dec'88, dec'92). Een eventuele koudegolf voor de komende weken zou van dit hogedrukgebied moeten komen, dat noordwaarts wordt geduwd door een naar Biscaya uitzakkend lagedrukgebied.

De kou-inval 'om de noord' is in het begin van de winter bijna altijd tijdelijk en komt de rest van de winter niet meer terug. Komt dit in februari dan is het heel ander verhaal.

De mogelijke verklaring ligt namelijk zo. Een door noord ruimende stroming wordt veroorzaakt door een verplaatsing van een hoog van de Atlantic of IJsland naar Noorwegen. De oostwaartse verplaatsing geeft de mate van zonaliteit aan. Deze heeft de neiging toe te nemen aan het begin van de winter a.g.v. de afkoelende arctische stratosfeer. Hierdoor wordt de west-oost verplaatsing van druksystemen steeds sterker waarbij de amplitude van de rosby-golven afneemt. Dit houdt in dat depressies steeds noordelijker trekken en hogedrukgebieden steeds zuidelijker komen te liggen. De kans dat we laag noord en hoog zuid van ons hebben wordt stukken groter en daarmee de (zuid)westen wind.
Een door zuid naar oost krimpende stroming duidt vaak op een retrograads hogedrukgebied dat zich alleen voordoet bij een sterk meridionaal/geblokkeerd stromingspatroon. Wanneer de gemiddelde kracht van de westenwind in de bovenlucht niet over een bepaalde drempel komt lijkt het dat die daar in de rest van de winter ook niet boven komt.

Later in de winter neemt de zonaliteit weer af. Een hoog wat van de oceaan naar Noord-Europa trekt kan daar dan gemakkelijker blijven liggen.

Victor (Van WeerWoord.be) :roll:
Extreme Weather - Thunderstorms ! Devastating and Loud, Windy and Frightening but......always Exciting!

Plaats reactie